‘Ik ging vroeger als ik boos of verdrietig was altijd naar de geitjes.’ Ze ziet zichzelf staan, als klein meisje, alleen. ‘Het is dubbel. Enerzijds gaf het me een fijn gevoel, anderzijds voelt het ook eenzaam.’ Ik voel lichte spanning in mijn lichaam en er gaat een korte pijnscheut door me heen. Ik voel herkenning, die ik nog niet helemaal thuis kan brengen. Ik denk nog dat dit louter de sensaties van haar zijn, die ik voel.
De volgende ochtend word ik wakker en voel dat mijn overlevingsmechanismes in werking zijn. Ik zit in mijn hoofd, bedenk een tal van ideeën en voel sluimerende onrust. Nieuwsgierig observeer ik het. Ik weet, er is iets aangeraakt. Er is een trigger geweest. En ineens komt het moment terug. Het moment waarop ik gespiegeld werd door een vrouw die ik begeleid bij haar proces. Zij ging naar de geitjes. Ik ging naar de katten.
Ik zoom in op het beeld. Ik zie mezelf zitten op een strobaal, druk zorgend voor de jonge kittens. Ik voelde me oververantwoordelijk en dacht dat de moederpoes het niet aankon, dus ik ging me bekommeren om het jonge grut. Niet slim, kwam ik later achter, want de moederpoes kan ze dan gaan verstoten. Maar het is een patroon dat zo bekend was voor mij. Verantwoordelijkheid overnemen van anderen zat er al jong in. Het was een manier om niet te hoeven voelen.
Ik vraag mijn innerlijk kind of ik naast haar mag komen zitten. Ze haalt onverschillig haar schoudertjes op. Ik observeer haar. Ze is druk in de weer met de katten en heeft geen tijd voor mij. Ik voel de eenzaamheid die eronder zit. De eenzaamheid van het niet gehoord en gezien zijn. Mag ik iets dichterbij komen, vraag ik haar. Weer die onverschillige schoudertjes die omhoog en omlaag bewegen. ‘Wat is er?’, probeer ik. ‘Ze horen me niet. Ze luisteren niet naar me. Ik ben niet belangrijk genoeg.’
Er komen beelden voorbij. We zitten aan tafel voor het avondeten, vier jonge kinderen die allen iets wilde vertellen. Er werd veel en snel gepraat. Voor mij ging het te snel. Ik had het gevoel dat ik moest ‘knokken’ om iets te kunnen zeggen. Degene met de meest luide stem won. En dat was ik niet. Ik hield steeds vaker mijn mond en maakte mezelf kleiner.
Ik ga nog dichterbij mijn innerlijke kind zitten. Ze grijpt zich aan me vast. Ik open mijn armen en omhels haar. Ik voel de pijn, het verdriet. Tranen stromen over mijn wangen. Pijnscheuten bewegen door mijn lichaam heen. Mijn lichaam schokt, mijn ademhaling stokt. ‘Auuu’, jammer ik. Mijn keel doet pijn. Ik laat het gebeuren, volg mijn lichaam. In gedachten blijf ik mijn innerlijk kind vasthouden. Een paar minuten laten kalmeert mijn lichaam. Ik gaap een aantal keer en voel dat de oude energie wordt losgelaten.
Comments